Uit de recensies van Ondermijnd: "Spanning van eigen bodem", "Geloofwaardige thriller", "Realistisch en spannend"

Moord in de Oostvaardersplassen

 

De lichtbundel van haar zaklamp dwaalde over het bevroren gras. Marthe hijgde een beetje en moest moeite doen de anderen te volgen. Ze snapte wel dat ze haast hadden, maar dit tempo lag wel erg hoog. En alles leek rustig, vredig bijna. Ze ontweek de stronk van een dode boom en tuurde in de verte. De lichtbundels van haar voorgangers schenen allemaal op dezelfde plek. Ze liep er naar toe. Het schijnsel van de zaklampen verlichtte een groot hert dat op zijn zij lag. Jonas knielde naast zijn enorme kop die schuin naar achter op de grond lag om ruimte te geven aan het gewei.

‘Is hij dood?’ Esmeé boog zich naar voren en stak aarzelend een hand uit, alsof ze het dier wilde gaan aaien.

‘Bijna’ zei Jonas. ‘Godverdomme weer een dier dat is gecrepeerd omdat het niet te vreten had. Schoften!’

Esmeé was inmiddels weer rechtop gaan staan en pakte haar baal met hooi weer op.

‘Nou, kom op dan. Redden wat er te redden valt.’ En terwijl Esmeé met haar zaklamp scheen flitste het licht over Marthe.

‘Nee maar, kijk wie er ook eindelijk is. De tegenpartij!’ Esmeé lachte smalend en liep de andere kant op.

 

‘Ik zal derhalve de voorlopige voorziening waar om is gevraagd door verzoekers afwijzen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Ik sluit hiermee de zitting.’

Terwijl er rumoer klonk uit de zaal, verlieten de rechter en de griffier de zittingszaal.

‘Dit meen je toch focking niet!’ Jonas balde zijn vuisten en liep richting de uitgang van de zittingszaal.

‘Moordenaars! Dat zijn jullie! Gewoon focking moordenaars!’ Rogier riep het in de richting van de vertegenwoordigers van Staatsbosbeheer die naast de advocaat van de Provincie zaten. 

‘Houd je kop man! Dit heeft toch geen zin!’ Esmeé duwde Rogier hardhandig achter Jonas aan de zaal uit.

           

Marthe zat in elkaar gevouwen op de oude bank van Jonas. Haar handen hield ze stevig tegen het glas met groene thee gedrukt. Het was koud in de ruimte die door Jonas was bestempeld als woonkamer. Voor een van ruiten was een stuk karton geplakt en de andere ruiten waren weliswaar heel, maar te vuil om doorheen te kunnen kijken. De kieren langs de randen van het karton tochtten maar desondanks rook het muf in de voormalige kantoorruimte. De muur tegenover haar was kennelijk onderworpen geweest aan een soort graffiti battle, uitgevoerd door mensen die de techniek daarvan niet echt onder de knie hadden. Dit kon Cato van tien nog beter. Dat was trouwens niet helemaal eerlijk want Cato kon erg goed tekenen. Net zoals Cato alles wat ze deed erg goed kon. Het was Cato voor en na. Als ze haar moeder moest geloven was Cato het perfecte kind. Ze schrok op toen Jonas naast haar op de bank plofte.

‘Hé Mart, waar zit jij met je gedachten?’ Hij sloeg zijn arm om haar heen en drukte haar tegen zich aan. Uit haar ooghoeken zag ze Esmeé, die aan de overkant in een zitzak lag, 

priemend kijken. Het maakte haar nerveus.

‘Het is gewoon kut dat het niet is gelukt vanmiddag’ zei Marthe zacht. Jonas liet haar los en legde zijn benen op de stapel pallets die dienst deed als salontafel.

‘Ja, het is kut. Wees maar blij dat je niet mee bent gegaan. Maar het is niet klaar hè, we gaan gewoon door. Alleen nu op onze manier.’ Marthe kwam langzaam overeind. Ze keek Jonas nieuwsgierig aan.

‘Wat ben je van plan?’

‘Ja wat denk je muts! Actie natuurlijk. Had dat kutwijf van een rechter maar gewoon moeten doen wat ze moest doen. Compleet in de pocket van Staatsbosbeheer! Misschien moeten we haar eerst aanpakken!’ Esmée was half overeind gekomen uit de zitzak. Haar ogen spuwden vuur.

‘Nee!’ Marthe schrok van haar eigen felle reactie. Snel vervolgde ze ‘Ik bedoel, zij doet toch alleen maar haar werk.’ En om Esmées blik te ontwijken keek ze naar Jonas die in gedachten verzonken was. Zonder acht te slaan op Marthes opmerking zei Jonas

‘Da’s zonde van de moeite Es, dat weet jij ook. Bovendien moeten wij ons nu focussen op de dieren. Volgende week maandag gaan we.’

           

Marthe lag op haar bed en staarde naar de rode muur tegenover haar. Op de grond lag een slordige stapel studieboeken. Ze had een dappere poging gedaan, maar haar concentratie was ver te zoeken. Bovendien maakte de knoop in haar maag haar misselijk. Bijvoeren had Jonas gezegd. Maar de knipoog die hij vervolgens aan Esmée had gegeven, was haar niet ontgaan. Bijvoeren was goed, daar stond ze zelf ook helemaal achter. Zelfs nu dat illegaal was en ze er haar moeder misschien mee in de problemen zou brengen. Maar wat waren ze nog meer van plan? Ze had geen idee. Mogelijk het saboteren van de hekken? Dat werd wel meer gedaan. Jonas wilde er verder niets over zeggen. Maandag zouden ze om 5 uur vertrekken en dat was dat.

‘Mart, het eten is klaar. Kom je?’ Haar moeder. Marthe zuchtte. Langzaam kwam ze overeind en zwaaide haar benen van het bed.

           

‘Cato eet vanavond bij een vriendinnetje dus we zijn gezellig met z’n tweetjes. Hoe was het op school vandaag?’

‘Ging wel.’ Marthe nam een grote hap van de stamppot andijvie.

‘Ik had vandaag die zaak over de Oostvaardersplassen op zitting, weet je wel?’

Marthe knikte en nam snel nog een hap.

‘Een heftige zitting hoor. Actievoerders wilden afdwingen dat die dieren in Oostvaardersplassen werden bijgevoerd. Er hing zo’n agressieve sfeer in de zittingszaal.’

‘Maar je bent er nu weer vanaf’, Marthe wist niet hoe snel ze het gespreksonderwerp moest veranderen. Dit was wel het laatste waar ze het met haar moeder over wilde hebben. ‘Zeg, mam, ik blijf zondag bij Rosa slapen. Dat vind je wel goed hè? Ik heb maandag de eerste twee uur vrij.’ Het liegen ging haar steeds beter af, al voelde ze zich nog steeds schuldig. Maar het was allemaal voor een goed doel, hield ze zichzelf voor.

‘Ja, dat is goed. Maar ik vind het wel belachelijk dat er steeds zoveel lessen uitvallen. En dat voor een examenklas. Ik ga daar toch eens over praten op school.’

‘Nee joh, dat hoeft niet. Het gaat de laatste tijd juist veel beter. En ik haal toch best goeie cijfers?’

 

In de verte klonk de stem van de docent. Wat hij zei hoorde ze niet. Het was alsof de brij van woorden geen toegang kregen tot haar brein. En in gedachten reisde ze voor de zoveelste keer weer terug naar de bibliotheek, bijna vier weken geleden, op zoek naar romans voor haar mondeling examen Nederlands. Te laat had ze gezien dat er iemand van achter een stellage vandaan kwam en was tegen hem aangebotst.

‘Oh, sorry!’ Het eerste dat Jonas ooit tegen haar had gezegd. Jonas had haar met zijn mooie ogen verbaasd aangekeken. Ze was op slag verliefd geworden.

‘Geeft niet! Ik keek ook niet uit’ had ze er nog net uitgekregen en toen was hij verdwenen richting de roltrap die hem ongetwijfeld naar de begane grond had gebracht.

‘Marthe. Marthe! Hallo aarde aan Marthe over!’

Er klonk een hoop gesnuif en gelach. Toen zag ze het geïrriteerde gezicht van meneer Kurpershoek.

‘Krijg ik nog antwoord op mijn vraag?’

‘Sorry meneer. Ik was even afgedwaald. Wat was de vraag?’ Haar opmerking negerend vervolgde meneer Kurpershoek wrevelig zijn verhaal.

‘Eind jaren 60 van de vorige eeuw laaide het feminisme weer op. Nog steeds hadden vrouwen minder rechten dan mannen en opnieuw groeide het verzet daartegen. Vrouwen moesten bijvoorbeeld ontslag nemen…’

Marthe hoorde het niet meer. Hoewel het onderwerp haar erg aansprak lukte het niet haar aandacht in de klas te houden. De gedachten over Jonas waren te sterk. En weer dwaalde ze af naar die koude maar zonnige dag bijna vier weken geleden.

 

Tevreden verliet ze met twee romans in haar tas de bibliotheek. In de Coffee Company om de hoek was het druk. Zoals altijd snoof ze de sterke lucht van koffiebonen en gebak nadrukkelijk naar binnen. De lekkerste geur die er bestond. Nadat ze eindelijk haar Americano met extra shot had meegekregen ging ze op zoek naar een plekje. Bij het raam spotte ze een vrije stoel en terwijl ze manoeuvreerde langs de vele bezette tafeltjes en stoelen botste ze voor de tweede keer die dag tegen iemand op. De deksel op haar ‘to go’ beker voorkwam een koffieballet. Instinctief keek ze naar de beker van de ander. Ook een deksel.

‘Hé, jij weer?’ Toen pas keek ze hem aan. De jongen uit de OBA. En terwijl haar adem stokte en haar maag een sprongetje maakte, probeerde ze koel te blijven.

‘Jezus. Sorry hoor.’ Uit haar ooghoeken zag ze een meisje in de stoel schuiven waar zij naar op weg was. En alsof hij dezelfde gedachte had zei de jongen

‘Kansloos hier, veel te druk. Ik ga naar buiten. Ga je mee?’ en hij liep zonder op een antwoord te wachten naar de uitgang. Snel volgde ze hem naar buiten. Op het terras was evenmin plek maar de jongen liep naar de lange bank op de kade aan het Oosterdok en wenkte haar te komen. Samen schoven ze tussen twee stelletjes in.

‘Beter. Ik ben trouwens Jonas.’ De jongen streek zijn halflange haar naar achter en stak vervolgens zijn hand uit naar haar. Ze schudde hem.

‘Marthe.’ 

 

De bel bracht haar weer terug in de klas. Het was weekend. Maandagochtend ging het gebeuren.

 

Vastbesloten bij de groep te blijven was ze achter Esmée gaan lopen. Langzaam begon het licht te worden. Ze vroeg zich af hoe lang ze hier nog zouden blijven. Ze hadden op meerdere plekken al eten achtergelaten. En wat haar betrof was het na het droppen van al de hooibalen zaak zo snel mogelijk te vertrekken. Plotseling klonken er knallen. Esmée bleef staan en draaide zich om. Haar woedende blik joeg Marthe nog meer angst aan dan de schoten.

‘Godverdomme! Ze vermoorden die beesten!’

‘Houd je kop Es! Ze zijn in de buurt!’ Rogier siste het haar nijdig toe.

‘Ja! Nou, kom op dan!’ Tot haar verbazing zag Marthe dat Esmée en Rogier gebukt verder liepen in de richting van de schoten. Jonas wilde achter hen aan, maar Marthe greep hem bij zijn schouder.

‘Wat gaan ze nou doen? Da’s toch hartstikke gevaarlijk!’ siste ze.

‘We gaan die beesten wegjagen. Blijf jij anders maar hier!’ Jonas liep door in de richting van zijn vrienden die een bebost gedeelte van het terrein hadden bereikt. Even keek Marthe om zich heen. Toen zette ze het op een lopen om Jonas in te halen.

‘Jonas! Wat gaan jullie doen?’

Op dat moment klonk er opnieuw een knal. Dichterbij, een ander soort geluid dan eerst. Er volgde een hoop geritsel in de bomen en vogels vlogen in paniek weg.

‘Jezus! Wat was dat?’

‘Vuurwerk Mart! En hou je kop!’

‘Dat kunnen jullie toch niet maken?’

‘Oh nee? En wat wil jij er aan doen? Ons tegenhouden? Je hebt nog wat goed te maken hè?’ Ze naderden het bos en verscholen zich achter een dikke struik.

‘Hoe vaak moet ik nou nog zeggen dat ik mijn moeder niet ben!’

‘Shhhhh!!’ Jonas pakte haar vast en drukte zijn hand op haar mond. In de verte klonk een hoop gevloek en getier. Het kwam dichterbij. Marthes hart klopte in haar keel. De zenuwen hadden effect op haar blaas want opeens moest ze moeite doen niet in haar broek te plassen.

Waarom was ze in godsnaam mee gegaan? Sinds zaterdag wist de groep toch dat zij van de ‘tegenpartij’ was, zoals ze haar steeds noemden. Waarom Rogier in de supermarkt was geweest waar zij en haar moeder boodschappen aan het doen waren, was haar nog altijd een raadsel. Hij woonde notabene in Noord. Maar haar geheim lag op tafel. Haar moeder was de rechter die de gewraakte uitspraak had gedaan. ‘Wat leuk om u te ontmoeten!’ had Rogier gezegd. De huichelaar! ‘Wat een leuke jongen!’ Ze hoort het haar moeder nog zeggen. Kennelijk had ze hem niet herkend van de zitting. ‘Die leuke jongen’ had haar helemaal verrot gescholden toen ze zondags, op aandringen van Jonas, toch naar diens huis was gegaan. Toen Rogier eenmaal was gekalmeerd door Jonas, was ze aangevallen door Esmée die net was binnengekomen. Ze voelde nog haar sterke handen om haar bovenarmen. Jonas had haar tegengehouden, maar de blauwe plekken op haar armen deden nog steeds pijn. En nu beet notabene Jonas haar toe dat ze nog wat goed te maken had! Degene die er op had gestaan dat ze mee zou gaan. Haar had overgehaald!

Ze werd opnieuw opgeschrikt door een knal en een harde kreet die daarop volgde. Instinctief greep ze naar haar oren. Het leek wel een explosie, zo hard was de knal. En van wie was die schreeuw?

‘Shit!!’ Jonas rende in de richting van de knal. Even bleef Marthe roerloos zitten. Toen nam ze een besluit en rende achter hem aan.

 

‘Kom op dan, rennen!!’ Rogier ging voorop, op de voet gevolgd door Esmée en Jonas die  Marthe meesleurde aan haar arm. Marthe kon niet meer nadenken. Haar brein functioneerde niet meer en leek nog het meest op een computerscherm waarop in hoog tempo en in willekeurige volgorde foto’s werden getoond. Haar moeder in toga, een woedende Rogier, Jonas die haar eerst liefdevol aankeek en vervolgens zwaar teleurgesteld. Esmée die verbijsterd keek naar de boswachter op de grond. De opengesperde nietsziende ogen van de boswachter. Het bloedende stervende hert. Dan weer de geërgerde blik van meneer Kurpershoek, het triomfantelijke roze gezicht van haar zusje. Marthe rende mee met de groep, maar was slechts fysiek aanwezig.

Ze voelde hoe Jonas haar arm losliet. Langzaam landde ze weer in het heden en keek om zich heen. Ze waren aangekomen bij de spoorlijn. Als ze die over waren en daarna het hek dat zich erachter bevond waren ze weer veilig. Althans dat hoopte ze.

‘Hoe kon je dat nou doen? Wat was het überhaupt? Een Cobra ofzo?’ Jonas stem was een en al woede.

‘Ja en wat dan nog?’ Esmée zei het uitdagend en met een blik waarmee ze superioriteit probeerde uit te stralen. ‘Het zijn moordenaars, allemaal!’

‘Hij is godverdomme dood! Dood! Dat maakt jou een moordenaar Esmée! Of was jij hier ook bij betrokken?’ Dat laatste was gericht aan Rogier die uitgebreid de spoorrails aan het bestuderen was. Rogier trok zijn schouders op en keek niet op.

‘What the fuck!?’ Jonas wipte van zijn ene voet op de andere alsof hij daarmee iets van zijn woede kon ontladen. Toen zakte hij door zijn benen en plofte op de grond. Marthe ging naast hem zitten. Ze twijfelde of ze een arm om hem heen moest slaan of hem juist moest aansporen op te staan en te vluchten. Er waren vast collega’s van de boswachter gealarmeerd door de knallen dacht ze ongerust.

‘Jonas, moeten we er niet vandoor?’ vroeg ze zacht. Jonas reageerde niet, maar Esmée wel.

‘Ren dan, laffe doos! Ga maar gauw naar je mammie! Dit komt toch allemaal door jullie soort!’

Het raakte haar. Zoals al die verwijtende kwetsende opmerkingen van Esmée haar hadden geraakt. Maar het effect was dit keer anders. In plaats van dat ze in haar schulp kroop en probeerde niets te laten merken, borrelde er nu woede in haar op. Woede vanwege al die onterechte beschuldigingen, maar ook omdat ze zich hierin mee had laten slepen.

‘Kutwijf!’ riep Marthe terwijl ze opstond. ‘Ja jij!’ Ze liep in de richting van Esmée die naast Rogier was gaan staan. ‘Zo makkelijk om verwijten te maken aan anderen. Iedereen doet alles fout, behalve jij. Wie ben jij dan? Miss Perfect? Die zo briljant is om te denken dat het opblazen van een boswachter de oplossing is. Hoe werkt dat in jouw brein?’ En om haar woorden kracht bij te zetten gaf ze Esmée een harde duw. ‘Stom wijf!’ Esmée hervond haar evenwicht en zette meteen de tegenaanval in en duwde Marthe zo hard dat die op de grond viel.

‘Wie denk je wel dat je bent? Kutje uit Oud Zuid!’

De woede in Marthe wakkerde nog verder aan en bereikte langzaam een kookpunt. Ze stond op en stormde op Esmée af waardoor ze samen ten val kwamen op de spoorlijn. Waar ze kon raakte ze Esmée en ze voelde dat Esmée eveneens haar best deed tegenwicht te bieden. Vreemd genoeg ervoer ze geen pijn. Ze registreerde alleen de plekken waar ze haar tegenstander raakte. Ze ging op in het gevecht en even bestond er niets anders meer. Dat haar hoofd tegen de metalen rails aansloeg door een harde klap van Esmée maakte niet uit. Dat er plukken haar in de rondte vlogen registreerde ze niet. Maar plotseling voelde ze een trilling onder haar. En ze hoorde een geluid dat ze niet thuis kon brengen. Het bracht haar bij haar positieven, maar ook uit de concentratie die ze had gehad tijdens het gevecht. Het gaf Esmée een kans. Terwijl Marthe langzaam overeind probeerde te komen kwam de klap. Die zag ze niet aankomen, maar terwijl ze neerging zag ze wel de trein. Het ging razendsnel. Iemand trok haar van het spoor en ze voelde kort een harde zuigende wind. Toen niets meer.

 

Ze lag op haar zij met haar ogen gesloten. Ze had het koud. Ergens klonk een geluid. Een vreemd kermend geluid. Was het een jankend dier? Ze opende langzaam haar ogen en wist even niet waar ze was. Naast haar lag de spoorlijn.  Het staal van de rails glom in de zon die inmiddels voorzichtig was gaan schijnen. Aan de andere kant van het spoor zag ze twee mensen. De een stond doodstil. De ander bleek de oorzaak van het gejammer. Het was Esmée die met haar handen tegen haar gezicht gedrukt heen en weer stond te schudden. Rogier stond naast haar. Apatisch en onbewogen. Langzaam kwam Marthe overeind. Haar lichaam voelde stram en beurs. Een bonzende hoofdpijn verspreidde zich vanaf de achterkant van haar schedel naar voren maar de kloppende pijn in haar knie trok haar aandacht. Een grote scheur in haar broek onthulde een bloedende wond onder haar knieschijf.   

‘Hé!’ Haar stem klonk schor. ‘Waar is Jonas?’ Het tweetal aan de overkant gaf geen sjoege. Ze keek naar rechts en naar links en stak voorzichtig over. Een onheilspellend gevoel kroop vanuit haar buik langzaam naar boven.

‘Rogier! Waar is Jonas?’ Rogier staarde roerloos in de verte. Zijn volkomen afwezige houding wakkerde de paniek in haar lijf aan. Net als de hysterische uithalen van Esmée die onophoudelijk klonken. Ze pakte Esmée stevig bij haar schouders en schudde haar door elkaar.

‘Waar is hij? Waar is hij godverdomme!!’ Esmée reageerde door met haar hoofd te gaan schudden. Het jammeren ging door. Radeloos richtte Marthe haar pijlen op Rogier en sloeg hem hard in zijn gezicht. De klap had effect want Rogier wendde zich langzaam tot Marthe. Terwijl hij met zijn hand voorzichtig voelde aan zijn wang, keek hij haar met intens bedroefde ogen aan en schudde zijn hoofd.